Rond het dertigste levensjaar bereiken de meeste mensen hun fysieke hoogtepunt. Je hart en longen werken als een geoliede machine, je spieren zijn krachtig en soepel, en als je sport, presteer je op je allerbest. Het is dan ook geen toeval dat de meeste wereldrecords verbroken worden door atleten tussen de 25 en 35 jaar. Maar dan… begint de daling, het fysieke vermogen neemt af.
Dit geldt voor iedereen, ongeacht het trainingsniveau. Wel hebben goed getrainde mensen een aanzienlijk grotere ‘reserve’, waardoor de afname minder snel merkbaar is. In de algemene bevolking daalt de fitheid met zo’n 1% gemiddeld per jaar. Klinkt onschuldig, maar na dertig jaar ben je dan toch wel 30% van je oorspronkelijke prestatie- en uithoudingsvermogen kwijt. Deze geleidelijke achteruitgang wordt veroorzaakt door subtiele, maar structurele veranderingen. Denk aan een samenspel van verminderde spierfunctie en spiermassa, verminderde hart-longcapaciteit, stijvere bloedvaten, hormonale veranderingen, metabole verschuivingen en neurologische achteruitgang.
Toch is er goed nieuws. Bij een groep van 150 fanatieke Zevenheuvelenlopers, die het parcours maar liefst 25 keer trotseerden, zagen we een opvallend milde achteruitgang. In de eerste twintig jaar na hun debuut (rond hun 30e levensjaar) nam hun eindtijd jaarlijks slechts met 0,4% toe – veel minder dan de leerboeken voorspellen. Boven hun vijftigste versnelde die toename echter: in de laatste vijf jaar liep de eindtijd op met gemiddeld 1,3% per jaar.
De conclusie is helder: het fysieke verval is onvermijdelijk, maar trainen maakt een verschil. Wie actief blijft, behoudt langer een hoog prestatievermogen en kan de effecten van veroudering vertragen. Bovendien bouw je door hard te lopen, of anderszins fysiek actief te zijn, een reserve op waar je later de vruchten van plukt. Actief blijven kan het proces van fysieke achteruitgang aanzienlijk vertragen, maar niet volledig stoppen.