Je hebt aan de ene kant het ranke hert, dat door de straten beweegt alsof zwaartekracht slechts een suggestie is. Aan de andere kant als je een beetje extra bagage meedraagt - in de vorm van een buikje of vetrolletje - dan voelt het alsof moeder aarde persoonlijk heeft besloten dat je best wat langzamer mag. Maar hoe zit het nou, speelt gewicht een rol in loopsnelheid, of draait het uiteindelijk toch om kracht, techniek en hoe hard je je best doet?
Uit onderzoeksdata van het Zevenheuvelenloop onderzoek blijkt dat er wel degelijk een relatie is tussen BMI en eindtijd. BMI (Body Mass Index) is een getal dat je gewicht en lengte in een formule gooit en dan zegt: “Jij bent normaal, te dik of te dun.” Het is niet perfect, maar het geeft wel een aardige indicatie. Een hogere BMI betekent dat je meer kilo’s met je mee moet sjouwen, en dat kost energie. Uit onze data bleek dat voor elk BMI-punt meer, de finishtijd voor mannen met 1:43 minuut toenam en voor vrouwen met 1:50 minuut. Je kunt er ook anders naar kijken: ga je van een BMI van 24 naar een BMI van 22 dan loop je zo’n 4 minuten sneller op de Zevenheuvelenloop. Per kilogram die je minder mee hoeft te sjouwen loop je zo’n 30 sec sneller op de Zevenheuvelenloop ofwel 2 sec sneller per kilometer.
Het geheim van de snelheid van de Afrikaanse hardlopers wordt vaak verklaard door hun lange dunne kuiten. Door deze bouw hebben ze extreem weinig gewicht aan onderbenen en voeten waardoor ze heel efficiënt en lichtvoetig lopen. Bij eenzelfde fitheid weten zij door deze loopefficiëntie - gebaseerd op dunne kuiten - een veel hogere snelheid te ontwikkelen.
Of je nu een veertje bent of een gezellige tank op sneakers, hardlopen is uiteindelijk een gevecht tegen jezelf. Ja, gewicht kan invloed hebben, maar het is geen garantie. Uiteindelijk draait het om kracht, techniek en hoe hard je je best doet en het allerbelangrijkste is dat je blijft rennen. En laten we eerlijk zijn: of je nu een BMI van 22, 25 of 28 hebt, die eindsprint voelt voor iedereen als een gevecht voor het leven.